Aan tafel met de uitgever: 'Smaak ontwikkelen duurt jaren'

'De eerste tien jaar was ik een prutser. Ik maakte fouten. Pas nu heb ik de routine om bepaalde beslissingen snel te kunnen nemen' (Harold Polis, Meulenhoff/Manteau)
"Wat een uitgever doet? Pfff ..." Harold Polis, al achttien jaar aan de slag bij Meulenhoff/Manteau, krabt zich in de haren en laat zich achteruit zakken in zijn stoel. "Hoe moet ik dat nu uitleggen? Een uitgeverij is geen Mister Copy waar het papier uit de machines rolt. Uitgeven is zoeken, graven en denken." Punt, andere lijn?
Jobat reporter bij Standaard Uitgeverij
'De eerste tien jaar was ik een prutser. Ik maakte fouten. Pas nu heb ik de routine om bepaalde beslissingen snel te kunnen nemen' (Harold Polis, Meulenhoff/Manteau)

'Van de honderd projecten die ik te zien krijg, zijn er vijfennegentig interessant of belangrijk voor de man of vrouw die ze gemaakt heeft, maar niet goed genoeg om uit te geven'

Onder het dak waar Harold werkt, dat van de gebouwen van De Standaard Uitgeverij in Antwerpen, zorgen negentig werknemers voor de meest gevarieerde uitgaven. "Van het verzamelde werk van Shakespeare tot en met de belastingsalmanak", vat Harold dat gamma bondig samen. "Dat brede scala is eigen aan de Vlaamse uitgeverijen. Die zijn altijd heel breed gegaan."

In Harolds fonds, Meulenhoff/Manteau, verschijnen ongeveer dertig nieuwe titels per jaar. "Daar zit zowel fictie, non-fictie, proza als poëzie tussen. Het is een fonds voor een heel breed publiek waar ik wel een zekere smaak en stijl probeer in te leggen."

Voor de duidelijkheid: Harold bestelt geen boeken. Hij stuurt ook geen offertes 'goed voor een boek'. Hij maakt ze. "Samen met iemand die het verstand en het talent heeft om een verhaal te schrijven, dat uit de lucht plukt en op papier zet."

"Meestal gaat dat als volgt: iemand komt naar mij met een idee, ik praat daarmee en samen zorgen we dat er een idee rijpt, dat hij of zij begint te schrijven en dat er uiteindelijk iets op tafel ligt wat tot een boek kan leiden. Sommige boeken kennen een extreem lang traject. Zeker bij romans kan het jaren duren voor er een resultaat is. Fictie laat zich nu eenmaal niet plannen. De ruimte die je voor de creativiteit moet laten, is totaal."

'Ik was twaalf toen ik mijn eerste krant maakte'

In die ruimte vervult Harold zijn mysterieuze taak als uitgever. "Want mensen uitleggen wat het precies is dat je al die jaren doet, is niet eenvoudig. Ik ben geen Mister Copy die het papier uit de machines laat rollen. Mijn job is veel ontastbaarder. Er komt veel graven, zoeken en denken aan te pas."

En persoonlijke smaak. Want uiteindelijk bepaalt Harold wie er wel en niet in zijn fonds belandt. "Ik besef dat louter en alleen al het feit dat ik de pretentie heb om fictie uit te geven ervoor zorgt dat zo'n fonds een andere dimensie krijgt. Dit is een pretentieus beroep, maar er is geen andere manier. Als ik niet de pretentie had om boeken te maken waarvan ik vind dat iedereen ze moet lezen, zou ik dit vak niet doen. De vijftien boeken die ik twee keer per jaar samen breng, verdedig ik dan ook door dik en dun, gewoon omdat ze goed zijn."

Harold zit al achttien jaar in het uitgeversvak en heeft, zo zegt hij zelf, heel wat bochten moeten maken om terecht te komen waar hij nu zit. "Ik was twaalf toen ik mijn eerste krant maakte, twintig toen ik mijn eerste tijdschrift uitgaf. En eigenlijk doe ik nog steeds hetzelfde: teksten verzamelen, zien wat bij elkaar past, prutsen aan titels. Hoe het komt dat dit me zo fascineert, weet ik niet. Ik heb het gewoon altijd al gedaan. De Overmorgen - de naam van mijn eerste krantje - kopieerde ik stiekem op de kopiemachine van mijn vader waarna ik ze op school voor vijf frank verkocht."

Tijdens zijn eerste tien jaar bij Manteau was Harold, zo zegt hij zelf, niet meer dan een prutser. "Ik maakte fouten en zag het soms gewoon niet. Pas nu heb ik de routine om bepaalde beslissingen snel te kunnen nemen. Het duurt ook heel lang voor je smaak ontwikkelt of de juiste keuzes kan maken. Probeer het maar eens, honderd keer per week 'neen' tegen iemand zeggen. Van de honderd projecten die ik te zien krijg, zijn er vijfennegentig niet goed. Wel interessant of belangrijk voor de man of vrouw die ze gemaakt heeft, maar niet goed genoeg om uit te geven, om de eenvoudige reden dat kwaliteit een basisvoorwaarde is. Daar kan ik niet in schipperen. Een tekst moet gewoon goed zijn en dan kan het me eigenlijk niet zoveel schelen wie hem geschreven heeft."

En op welke basis krijgt een auteur dan een kans? "Hij moet me boeien zoals al de auteurs uit mijn fonds dat doen omdat ze iets kunnen wat ik bewonder of een verhaal vertellen dat me aanspreekt. Een van mijn favoriete genres is getuigenisliteratuur. Als iemand als Marcel Vanthilt besluit om een boek over zijn vader te schrijven - een verhaal dat de jaren '50 en '60 op een interessante manier tot leven wekt - wil ik daarbij zijn. Het eerste contact voor dat boek, dat dit voorjaar uitkomt, is trouwens gelegd via mail in 2003. Ik had toen ergens gelezen dat zijn vader een interessant verhaal had en dat Marcel de ambitie koesterde om daar een boek over te schrijven."

'Je mag nooit alles vertellen. Suggestie blijft het allerbelangrijkste'

Met een aantal van 'zijn' auteurs werkt Harold regelmatig samen, maar daarnaast is hij steeds op zoek naar nieuw talent. "Want op het einde van de dag moet ik er wel voor zorgen dat dit er ligt." Tegelijk wijst hij naar de voorjaarsbrochure die de vijftien nieuwste boeken uit Harolds fonds aanprijst.

Zo'n selectie maken, blijkt niet makkelijk te zijn. Want, zegt Harold, uitgeven is een zeer moeilijk beroep. "Je kan dat niet leren. Je hebt het of je hebt het niet. De enige reden waarom ik dit kan blijven doen, is omdat ik bij mezelf een paar dingen heb ontdekt: dieptezicht, iets heel snel kunnen doorgronden. Als ik dat niet kan, kan ik geen uitgever zijn. Eigenlijk moet ik heel veel kunnen: metaforen verbeteren, de literatuurgeschiedenis uit mijn hoofd kennen, een gesprek kunnen voeren over Zuid-Amerikaanse literatuur, maar ook juridisch inzicht hebben, contracten kunnen lezen, daar vlot met iemand over kunnen praten ... De kennis die je nodig hebt om iemand te helpen bij zijn creativiteit gaat heel breed."

In dat proces moet de uitgever wel zijn plaats kennen. "Commentaar leveren mag, bijsturen ook. Maar je mag nooit de pretentie hebben om in de voetsporen van de schrijver te treden. De schrijver weet het altijd beter. Eens je de beslissing neemt om met iemand samen te werken, kan je niet anders dan die persoon vertrouwen."

Beginnersfouten herkent Harold inmiddels op het zicht. "In proza mag je nooit alles vertellen. Suggestie is en blijft het allerbelangrijkste. Beginnende auteurs hebben nogal vaak de neiging om te veel commentaar bij hun eigen tekst te schrijven. Doe dat niet. Dat is een truc, en zo zijn er tientallen. Het voordeel van ervaring is dat je die fouten herkent en daar op een niet-intimiderende manier met iemand over kan praten ... En dat is nu eenmaal grotendeels mijn job."

(wim.verdoodt@jobat.be)

16 maart 2009
Anderen bekeken ook