Zomer

Ruth Lasters is leerkracht Frans in Borgerhout. Van haar verschenen de romans Poolijs en Feestelijk Zweet.
Tijdens het jaar vindt Francis Spijckers het leven behoorlijk eerlijk, met zijn Audi cabrio en villa met witleren bankstel. Maar gedurende de zomermaanden kijkt hij verongelijkt voor zich uit, als een yorkshire terriër in zo'n belachelijk, benauwend jasje.
Ruth Lasters
Ruth Lasters is leerkracht Frans in Borgerhout. Van haar verschenen de romans Poolijs en Feestelijk Zweet.

Hoe hard hij ook heeft gewerkt voor het bedrijf, het zijn steevast zijn collega's die na enkele muisklikken in ware vakantieparadijzen belanden. Hij komt, ondanks minutieuze voorbereidingen, immer terecht in een nachtmerrie. Ofwel stormt het onafgebroken op de anders helderblauwe reisbestemming. Ofwel loopt één van zijn telgen er een ernstige breuk op. Als hij niet moet terugkeren voor zijn hoogbejaarde moeder die de hele gang van het rusthuis wakker zingt 's nachts. Met Duitse schlagers of Nat King Cole, het hangt ervan af.

Wanneer tamme Thibaut van de dispatch een foto van een Indische masseuse op zijn bureau zet, die hem tijdens zijn verlof heeft ‘rondgegidst’, terwijl hij, Spijckers, wekenlang ontlasting heeft moeten opkuisen van zijn vrouws onzindelijke Perzische kat, is de maat vol. Het wordt hoog tijd, meent Francis, dat de vakantievreugde wat eerlijker bedeeld wordt.

Voor zijn volgende verlof organiseert hij niets, behalve het onbehagen van zijn collega's. Is het niet enigszins rechtvaardig dat Ludo van de verkoop, na ettelijke Caraïbische droomreizen, eens voor één keer met slaande echtelijke ruzie naar Curaçao moet vertrekken? Hij, Francis, heeft hem immers verteld dat hij zijn vrouw met een ander heeft zien aanpappen in de stad.

En is het werkelijk zo erg om boekhouder-neuroot Bob die tegenover hem woont aan de telefoon te zeggen dat het koepelraam van zijn huis vol gloednieuwe parket wat lijkt open te staan, sinds hij in Rhodos zit? ‘Ja, inderdaad, Bob, met die voorspelde onweren zou ik er ook niet gerust in zijn.’

Het amuseert Francis niet, andermans vrije tijd vergallen, maar het verdrijft het knagende onrechtvaardigheidsgevoel na al zijn flutvakanties.

Al wordt hij 's nachts dan wel geplaagd door een ander soort knagen. Slapeloos ziet hij voor zich hoe Ludo en zijn vrouw elkaar met vlijmscherpe stukken palmboomhout naar de keel vliegen. Hoe Irène, die hij heeft ingelicht over een ernstige klacht van een klant jegens haar, tobbend van een bergpas duikelt. En wat de glazen koepel van zijn collega en overbuurman Bob betreft: hoe vaker Francis er naar gaat staren vanop zijn zolder, hoe meer hij écht lijkt open te staan.

Als er een nachtelijk onweer losbarst, haast hij zich helemaal verward naar de overkant om de berk naast Bobs huis te beklimmen, in de hoop van daaruit diens mogelijk openstaand koepelraam te kunnen sluiten om waterschade te voorkomen. De jonge takken blijken echter niet voorzien op zo'n doorgedraaide, driftige klimmer en na een onheilspellende krak, belandt Francis op Bobs gazon. Met een hoofd bonkend van pijn en daarna koorts. Hij gloeit, als zit hij gevangen onder uitgerekend zijn huid, blijft hij daarom uit, die tropische, terrasjesgezellige, teenslipperklare zomer.

(rl) 

12 juli 2012